23 dec 2009

'Lang' geleden.

Regen viel uit de hemel. Het was benauwd, regen begon van onder aan te vallen. Ik rende opeens rondjes, op zoek naar haar. Ze leek steeds te verdwijnen, stond ze nou net achter me? Mijn hand gleed langs mijn gezicht, ik was droog, maar het regende? Langzaam zakte ik op mijn knieën. Ik sloot mijn ogen en plotseling scheen de zon, vogels floten, vissen zwommen langs mij, zijn armen om mij heen. "Liefste, word wakker!"

Ik keek hem verward aan, en hij mij. "Waar ben ik?" Hij hield me vast, dicht tegen hem aan. "Ik geloof dat we even daar heen moeten" Hij keek naar een bankje en glimlachte, zijn haar was nat en glinsterde. Toen besefte ik dat we in een rivier stonden. We klommen eruit, ik was helemaal vies! Ik vroeg me af wat er gebeurd was, en alsof hij gedachten las beantwoordde hij mijn 'vraag'. "Je was jezelf kwijt, ik kon je ogen niet meer vinden. Je liep weg en kwam niet terug. Ik moest je komen halen."
Thuis vertelde ik wat ik zag, en we dachten erover na. Om vier uur werd ik achtergelaten zonder kus. Ik ging depressief op de bank zitten met een goed, dik boek en een kop thee. Na drie bladzijdes en twee slokjes werden mijn ogen zwaar en viel ik in slaap.

Het was donker in mijn droom, en natuurlijk kwam mijn lief er ook in voor. Hij stak met kop en schouders uit de nachtlucht door te schitteren als een diamant. Ik glimlachte naar hem, maar hij leek mij niet te zien. Zijn aandacht was bevestigd op een standbeeld, net zo mooi als hijzelf. Een brede, geluidloze rivier scheidde ons en dat maakte me verdrietig. Ik ging op de grond zitten en zuchtte. Het was alsof ik het standbeeld bijna omver blies, want er braken stukken af. Vanaf dat moment stond ik bij de brokstukken en mijn lief aan de overkant. Hij scheen het raar te vinden dat ík nu degene was die zo mooi schitterde. Alles vloog in brand en ik werd wakker door twee krijsende katten.

Mijn wekker liet de cijfer 07:13 zien, ik had ontzetten lang en diep geslapen, ik snakte naar een glas water. Normaal gesproken stond ik nooit op als het nog donker was buiten vanwege de grote spiegels in huis. Ik ben een mietje en heb een zwak hart, zeiden ze, en ik geef ze geen ongelijk. Maar ik was te suf om bang te zijn, als hoopte ik beneden geen standbeeld of rivier aan te treffen.
Verblind door de koelkast griste ik de grootste fles eruit en duwde de koelkastdeur half dicht. Mijn handen grepen trillend naar de dop en schonken een grote hoeveelheid in het glas, bijna ernaast. Drie grote slokken, een rilling langs mijn ruggengraat en een verstikte 'gadverdamme'. Spa rood, ik háátte spa rood! De bubbeltjes maakten me klaarwakker. Er stoot een steek door mijn hart; drie weken, zevenentwintig dagen, zeshonderdachtenveertig uur wachten tot ik hem weer zag.
Mijn hart was veranderd in een soort tijdbom, ik voelde hem tikken. De wereld is wreed, of is het normaal dat een mens zo lang moet wachten om gelukkig te zijn? Ik wil niet steeds aan hem denken..
To be continued

Geen opmerkingen:

Een reactie posten